Het is 1934, een groep mannen en vrouwen hebben zich op een regenachtige dag op een begraafplaats verzameld. Met hun nette, glimmende schoenen staan ze op het natte gras. Sommigen kijken wat verbaasd naar de fotograaf. Anderen kijken juist aandachtig naar de man met de hoge hoed, die een grote bos bloemen op een van de graven legt.
Deze foto is genomen op 15 januari 1934, op de vijftigste verjaardag van 'doofstommenvereniging Guyot' in Amsterdam. De man met de hoge hoed is Hartog Zegerius, voorzitter van de vereniging. Hij heeft zojuist een speech in gebarentaal gegeven en staat nu op het punt om bloemen op het graf van de oprichter van de vereniging te leggen. En dat graf maakt deze foto erg interessant. Als we wat beter naar de graven kijken, zien we dat er Hebreeuwse teksten op staan. Dit is dus een Joodse begraafplaats en dat betekent dat de oprichter van de dovenvereniging Joods was. Ook voorzitter Hartog Zegerius was Joods, net als waarschijnlijk een paar andere mensen op de foto. Voordat de Nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog honderden Joodse doven deporteerden, speelden Joodse doven een hele grote rol in de dovengemeenschap. Verschillende dovenverenigingen waren opgericht door Joden en veel Joden vervulden bestuursfuncties. Deze foto is bijzonder, omdat het als een van de weinigen deze bijdrage van Joodse doven aan de dovenverenigingen en -emancipatie laat zien.
Joodse doven en dovenverenigingen
Veel Joodse doven in Amsterdam waren lid van Guyot, de allereerste dovenvereniging van Nederland. Deze vereniging werd opgericht door Joodse oud-leerlingen van doveninstituut Guyot in Groningen om te sparen voor haar eeuwfeest. Alle godsdiensten waren welkom en er zou zelfs niet over religie gesproken mogen worden. De vereniging vormde een grote impuls voor de emancipatie van doven, omdat het de eerste keer was dat een dovenorganisatie opgericht werd op initiatief van doven en werd bestuurd door de doven zelf. Al snel werd Guyot een belangrijke ontmoetingsplek voor doven, met gezellige avonden en uitstapjes. Hierbij was het verenigingsgebouw het centrale ontmoetingspunt. Daar waren verschillende activiteiten voor de leden, zoals klaverjasavonden en toneelspel. In een interview met de krant Het Volk op 24 januari 1929 vertelde voorzitter Hartog Zegerius waarom dit gebouw zo belangrijk voor de leden was:
“want het is noodig om de doofstommen zooveel mogelijk met elkaar in kontakt te brengen, omdat zij door de meer vlotte konversatie met lotgenooten hun geestelijke ontwikkeling bevorderen."
De vereniging en het verenigingsgebouw voldeden aan een grote behoefte van doven om onderling contact te houden en met elkaar te kunnen spreken in gebarentaal. Dit was de plek waar doven gezellig met elkaar konden praten, ervaringen konden uitdelen en elkaar konden helpen met praktische zaken zoals het vinden van werk.
Een betere positie in de samenleving
Tot de Tweede Wereldoorlog bleven Joodse doven een grote rol in het bestuur van Guyot spelen, waarbij Hartog Zegerius de bekendste was. Zijn naam is inmiddels al een paar keer gevallen en dat is niet voor niks. Hartog heeft een grote stempel gedrukt op de dovengemeenschap voor de oorlog. Hij werd in 1884 geboren in Amsterdam in een Joods gezin en werd al op jonge leeftijd naar het doveninstituut Guyot in Groningen gestuurd. Daar werd hij in een paar jaar opgeleid tot kleermaker en werd hier succesvol in: op 32-jarige leeftijd had hij zijn eigen atelier met tien werknemers. Naast zijn werk zette hij zich onvermoeibaar in voor verschillende dovenverenigingen. Zo zat hij dertig jaar lang in het bestuur van vereniging Guyot en kreeg daarvoor zelfs de gouden eremedaille van Oranje-Nassau. Naast Guyot was hij ook in andere verenigingen actief. Zo richtte hij de ‘Doofstommen Voetbalvereniging Guyot’ op en werd hij later voorzitter van de ‘Nederlandse Dovensportbond’ en tweede voorzitter van de ‘Nederlandse Bond van Doofstommenverenigingen’.
Hartog vond dat dovenverenigingen er niet alleen voor de gezelligheid waren, maar ook om doven te helpen een betere positie in de samenleving te krijgen. Hij was ervan overtuigd dat de doven zelf hierbij het initiatief moesten nemen. Zo pleitte hij vaak in het doventijdschrift A.N.D.O.R. voor leerplicht van doven kinderen, want in die tijd was school voor dove kinderen niet verplicht. Daarnaast maakte hij zich hard voor armenzorg en betere werkvoorzieningen voor doven.
Een bijzonder inkijkje in de manier waarop Hartog en de andere bestuurders van vereniging Guyot de belangen van doven behartigden, vormt het eerder genoemde interview met Hartog Zegerius in de krant Het Volk:
"Wij voelen reeds lang de behoefte, aan onze wenschen naar buiten uiting te geven. Onze vereeniging, die onder leiding staat van doofstomme bestuurders, ter zijde gestaan door een hoorenden adviseur, heeft geheel zonder financieel steun van buitenaf al die jaren haar leden met raad en daad gesteund. Deze hulp moest in vele gevallen bestaan uit een bescheiden financieel bijstand bij ziekte en werkloosheid, die geheel uit de kontributies werd bestreden."
Een groot probleem voor de doven bleek het vinden van een baan te zijn in een tijd dat het zelfs economisch goed ging in Nederland. Hierover zei Hartog:
"Vele werkgevers schrikken er voor terug doofstommen te werk te stellen en bekwame vaklui onder ons hebben vaak moeite op fabriek of werkplaats een plaatsje te veroveren. Onze vereniging wil daarom aan het bevorderen van werkgelegenheid voor doofstommen eveneens haar zorg gaan wijden."
Tot aan de Tweede Wereldoorlog bleven Hartog en andere bestuursleden zich inzetten voor meer werkgelegenheid en financiële steun voor doven.
De Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog veranderde alles. Een jaar nadat Hartog de gouden eremedaille kreeg voor zijn 30-jarig bestuursjubileum, vielen de Nazi’s Nederland binnen. Al snel verklaarden de Nazi’s buurten in Amsterdam waar veel Joden woonden als aparte Jodenwijken, waar ze alle Joden wilden onderbrengen. Dat plan mislukte, maar de borden bleven staan en waren daarmee een symbool van de onverdraagzaamheid tegen de Joden. Ook Joodse doven woonden in deze buurten. Voor hen moet dit elke dag weer een herinnering zijn geweest aan het gevaar dat zij liepen.
De Joodse doven liepen in deze tijd extra veel gevaar. Veel van hen werden gedeporteerd naar concentratiekampen omdat zij Joods waren. Daarnaast liepen zij gevaar, omdat ze doof waren. Dat was in eerste instantie om een praktische reden: dove Joodse onderduikers konden het zelf niet horen als ze geluid of lawaai maakten, waardoor ze makkelijker ontdekt werden door de Duitsers. Verder hadden zij het vaak niet door als er gevaar dreigde en waren ze voor informatie afhankelijk van horende mensen.
Daarnaast vormde hun doofheid een gevaar door de Duitse eugeneticaleer. Eugenetica is een manier van rasverbetering. De Duitsers geloofden dat ze het menselijke ras konden verbeteren door slechte invloeden te verwijderen. Zo geloofden ze dat Joden, Zigeuners, homoseksuelen en gehandicapten, inclusief de doven, het menselijk ras slechter maakten. Door deze groepen te steriliseren of te vermoorden, dachten ze dat er een beter menselijk ras zou ontstaan. In Duitsland werden er daarom grote groepen doven gesteriliseerd. In Nederland werd dit voor zover we weten niet gedaan. Doven moesten wel een band om hun arm dragen met de letters SH (Slecht Horend), maar werden niet naar concentratiekampen gestuurd alleen omdat ze doof waren. Joodse doven waren echter een ander verhaal. Zij werden gedeporteerd, omdat zij Joods waren. Maar als zij eenmaal in de concentratiekampen aankwamen, kregen ze een bordje met 'doofstom’ (Taubstumm) om hun nek en werden ze direct vergast. Van de honderden gedeporteerde Joden kwam er slechts één iemand terug.
Na de oorlog
Ruim zevenhonderd Joodse doven uit Amsterdam werden er tijdens de Tweede Wereldoorlog vermoord. Ook Hartog Zegerius. Hij werd samen met zijn vrouw op maandag 28 september 1942 vermoord in Auschwitz, zeer waarschijnlijk direct bij binnenkomst. Met hem en de andere Joodse doven verloren de dovenverenigingen hun meest actieve leden en bestuursleden. Een aantal verenigingen werden opgeheven, maar Guyot bleef bestaan. Hartog en de andere Joodse bestuurders hadden voordat ze gedeporteerd werden gevraagd aan de niet-Joodse bestuurders om hun werk voor Guyot voort te zetten. Dat lukte, want de vereniging bestaat vandaag de dag nog steeds. Langzaam kwamen de overgebleven verenigingen na de oorlog weer op gang en zetten ze zich verder in voor de belangen van doven. Maar met het verlies van hun sleutelfiguren, werd de emancipatie van de doven voor jaren, sommigen zeggen zelfs decennia, stilgezet.
Om hen niet te vergeten, werd er in 2010 een monument onthuld. Het initiatief voor het monument kwam van de Stichting DovenShoah. Deze stichting, opgericht in 2005, heeft als doel om de geschiedenis van Joodse doven te onderzoeken en onder een breder publiek bekend te maken. De onthulling van een monument was de eerste belangrijke stap voor het herdenken van een belangrijke periode in de dovengeschiedenis. Een grote groep mannen, vrouwen en kinderen hadden zich hiervoor op een zonnige herfstdag verzameld in het Hortusplantsoen in Amsterdam, zoals te zien is in het onderstaande fragment van NH Nieuws. 'De wereld bleef doof' heet het monument, opgericht ter nagedachtenis aan de Joodse doven die omkwamen in de Tweede Wereldoorlog. Het staat tegenover de plek waar vroeger de Ammanschool stond, een school voor doven en slechthorenden. Verschillende Joodse dove leerlingen van deze school werden tijdens de Tweede Wereldoorlog naar Auschwitz gestuurd. Anna Vos- van Dam mocht het monument onthullen, zij was de enige Joodse dove die terugkeerde uit Auschwitz. Daarna werden er verschillende bloemenkransen neergelegd.