Soms voel ik me wel eens raar. Ik moet dan dingen van mijzelf checken, terwijl andere mensen daarbij zijn. Ik schaam me dan en weet dat het er voor andere misschien een beetje gek uitziet. Daarnaast kan ik ook niet over al mijn gedachten praten. Ik ben bang dat mensen me niet begrijpen of veroordelen. Ik voel me soms beperkt. Ik kan bepaalde dingen niet doen, omdat mijn dwang dat tegenhoudt. Zo durfde ik een tijdje niet met de trein te reizen. Onderzoek laat zien dat een dwangstoornis grote gevolgen kan hebben op de kwaliteit van leven. Deze kwaliteit is lager dan die van ‘gewone’ mensen of mensen met diabetes.
Geschiedenis van dwangstoornissen
Dwangstoornissen zijn niet iets nieuws of iets vreemds. Al zolang er mensen bestaan, hebben ze last van dwangstoornissen.
Ik voel me soms dus raar. Daarom ging ik lezen over de geschiedenis van dwangstoornissen. Ik hoopte dat deze geschiedenis mij duidelijk kon maken, waarom ik mij raar voel. Dwangstoornissen zijn niet iets nieuws of iets vreemds. Al zolang er mensen bestaan, hebben ze last van dwangstoornissen. Er zijn verhalen van mensen uit de middeleeuwen, waarvan nu wordt gedacht dat deze mensen een dwangstoornis hadden. Van de middeleeuwen tot de 17e eeuw hadden dwangstoornissen vooral te maken met godsdienst. Maarten Luther, een bekende theoloog, was bijvoorbeeld bang dat hij vergat om bepaalde zonden op te biechten. Hij biechtte daarom soms hele dagen.
Na de verlichting kwamen er wetenschappelijke teksten over dwangstoornissen. Dokters gingen het gedrag van hun patiënten beschrijven. Zo schreef een dokter dat de gedachten van een patiënt hem helemaal onder controle hadden. Een andere dokter schreef dat zijn patiënt een reden had voor de obsessie. Ook werden dwangstoornissen gezien als heel erge twijfel. Dwang had in deze tijd niet altijd meer met religie te maken. Mensen gingen zich bijvoorbeeld dwangmatig wassen of hadden seksuele obsessies.
In de 19e en 20e eeuw gingen steeds meer bekende artsen schrijven over dwangstoornissen. Ze schreven over dwang en compulsies. Dwang is de gedachte die mensen hebben en compulsies zijn de dwanghandelingen die mensen vervolgens uitvoeren. De bekende arts, Sigmund Freud, deed ook onderzoek naar mensen met dwangstoornissen. Hij was één van de eerste artsen, die schreef dat het geen zenuwinzinking was. Hij schreef dat mensen wisten dat het raar was om de dwanghandelingen uit te voeren, maar dat ze dit niet konden tegenhouden.
Pas rond 1970 begonnen artsen anders te denken over dwangstoornissen. Dwangstoornissen werden nu gezien als een apart soort stoornis en er werd een verdeling gemaakt in de verschillende soorten dwangstoornissen. Mensen die heel veel spullen verzamelen of mensen die veel pulken of krabben aan hun huid kunnen ook een soort dwangstoornis hebben. Men kwam erachter dat bepaalde medicijnen hielpen tegen dwang. Daarnaast kwam er steeds meer aandacht voor dwangstoornissen in de media. Er werden bijvoorbeeld films gemaakt of boeken geschreven, waarin een personage een dwangstoornis had.
Interview met Menno Oosterhoff
Hoewel mensen altijd last hebben gehad van dwangstoornissen en er steeds meer aandacht komt voor dwangstoornissen, voel ik me soms nog steeds raar. Ik ben daarom in gesprek gegaan met Menno Oosterhoff. Menno is psychiater en heeft zelf ook een dwangstoornis. Hij schreef hierover het boek Vals alarm. Leven met een dwangstoornis. Toen mijn psycholoog mij vertelde dat ik een dwangstoornis heb, raadde ze mij aan om dit boek te lezen. Ik dacht dat bij een dwangstoornis allemaal rare tics hoorden. Door het boek van Menno begreep ik eindelijk mijn eigen gedachten. Ik leerde dat de rare en enge gedachten, die ik had, ook bij mijn dwangstoornis hoorden. Hierdoor voelde ik me al minder raar.
het is niet stom van mij, maar het is stom voor mij
Menno vertelde mij dat je iets een psychologische aandoening noemt als het raar is. Met raar bedoelt hij dat het weinig voorkomt. Hij bedoelt dit niet negatief. ‘Je zou ook kunnen zeggen dat het raar is als je heel goed piano kan spelen’ legt hij uit, ‘dat kan niet iedereen’. Raar heeft voor Menno dus geen waardeoordeel. ‘Je kan ook zeggen dat iemand abnormaal goed kan schaken, abnormaal heeft dan geen negatieve klank’. Menno gebruikt raar dus als statistisch begrip en niet als een negatief begrip. Hij vertelt dat als patiënten vragen ‘ik ben toch niet gek’, dat hij dan uitlegt dat het wel gek is om je over zulke kleine dingen druk te maken, maar dat ‘het niet stom is van de patiënten, maar stom is voor ze’. Zijn patiënten wijken in negatieve zin af van de norm en dat is vooral naar voor deze mensen.
Menno legt verder uit over waarom dwangstoornissen als raar worden gezien. Menno vertelt dat hij vermoedt dat psychologische aandoeningen als raar worden gezien, omdat het woord ‘psychologische aandoening’ de indruk wekt dat de aandoening tussen de oren zit en er dus makkelijk iets aan kan worden veranderd. Daardoor zien mensen het eerder als persoonlijk falen. Hij denkt dat veel mensen zich schamen voor hun psychologische aandoening, omdat een klein groepje van de mensen met een psychologische aandoening zich in het openbaar raar of beschamend gedragen. Hij zegt ‘alles wat anders is dan gemiddeld wordt door mensen argwanend bekeken’. Mensen vinden alles wat ze nog nooit hebben gezien gevaarlijk. ‘Alles wat afwijkt is het mikpunt van spot’, volgens Menno.
Ik voel mezelf soms heel raar. Ik weet dat de deur dicht zit, maar toch moet ik het controleren. Ik weet dat de bronvermelding van mijn schoolopdracht juist is, maar toch moet ik het controleren. Ik vroeg Menno daarom of hij zich wel eens raar voelde: ‘Ja, ik heb mij zeker wel eens raar gevoeld. Toen ik jong was, had ik ook last van intrusies, dus nare voorstellingen van weerzinwekkende dingen. Nou, dat vond ik heel raar en heel naar ook en ik dacht wat mankeert mij, wat ben ik, wat is dit voor vreemd iets en ook beschamend.’ Menno was bang dat hij iets kwijt zou raken en hij moest alles opschrijven. Hij realiseerde zich wel dat dat niet normaal was. Hij legt uit dat hij het soms nog steeds raar vindt, maar vindt het vooral vervelend voor zichzelf. Voor Menno is het belangrijk om er open over te praten, daardoor schaamt hij zich niet meer voor zijn dwangstoornis.
Ja, ik heb mij zeker wel eens raar gevoeld
Tot slot vroeg ik Menno naar het beeld van mensen met een dwangstoornis in de media. De afgelopen jaren zijn er steeds meer personages gekomen met een dwangstoornis. Zelf ken ik alleen Sheldon van de Big Bang Theory. Sheldon klopt bijvoorbeeld drie keer op een deur voordat hij een kamer binnen gaat. Ik vind Sheldon een beetje raar en herken mijzelf daarom ook niet in zijn karakter. Menno zegt over de media dat er veel oordeel is en dat mensen met dwangstoornissen belachelijk worden gemaakt. Hij vindt de voordelen van de grote aandacht in de media voor dwangstoornissen echter groter. Jonge mensen hebben veel makkelijker toegang tot informatie. Daardoor is het makkelijker om te weten wat er met je aan de hand is.
Ik vond het gesprek met Menno heel fijn. Toen ik ging lezen over de geschiedenis van dwangstoornissen, schreven weinig onderzoekers dat het raar was. Dat was niet helpend voor mij, want ik voelde me wel raar. Waarom schreven deze onderzoekers er dan niet over alsof het raar is? Misschien schreven ze er niet over, omdat ze mij en andere lezers met een dwangstoornis geen slecht gevoel wilde geven. Toen Menno mij uitlegde dat het wel raar is om je zo druk te maken om kleine dingen, maar dat dat niet stom van mij is, maar stom voor mij is, voelde ik me eindelijk meer begrepen. Voor mij helpt dit idee van Menno. Ik hoop dat het idee dat het niet stom van jou is, maar stom voor jou is, je helpt als jij dit leest en je last hebt van een dwangstoornis of een andere stoornis.
Met dank aan Menno Oosterhoff
Suze