“Nothing about us without us” is een slogan waarmee mensen met een beperking aangeven actief te willen worden betrokken bij besluiten die hen direct aangaan. Zij willen ook in de geschiedschrijving een volwaardige plaats innemen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het digitaliseren van archieven van belangenverenigingen voor mensen met een beperking en door hen te interviewen. Maar hoe zit het met mensen met beperkingen uit het verre verleden? Zij hebben zelf geen archieven achter gelaten en kunnen ook niet meer worden geïnterviewd. Hoe krijgen ook zij een gezicht? Aan de hand van de in het dorp Broek in Waterland in 1800 geboren Bernardus van den Heuvel wordt daartoe een poging gedaan.
Het gezin Van den Heuvel
Uit de doop- en trouwregisters van Broek in Waterland is informatie te achterhalen over het gereformeerde gezin Van den Heuvel. Waterlands Archief
In 1794 trouwen Hendrik van den Heuvel en Trijntje Wagenaar, beide wonend in Broek in Waterland, met elkaar (linksboven). De bruid heeft 3 gulden aan impost – een soort belasting - op trouwen moeten betalen en de bruidegom helemaal niets. Het lijkt er dus op dat Trijntje van wat rijkere afkomst was dan haar kersverse man. Op 22 juni 1800 laten Hendrik en Trijntje te Broek hun kind Bernardus dopen, dat een dag eerder is geboren. (linksonder). Twee jaar eerder hadden zij een kind gekregen dat vrijwel direct was overleden (rechtsboven). In 1802 krijgt Bernardus er een zusje bij, Lijsje genaamd (rechtsonder).
Op 15 oktober 1811 brachten Napoleon en zijn vrouw Marie Louise een bezoek aan Broek in Waterland. Zou de jonge Bernardus oog in oog met de keizer hebben gestaan?
Briefwisseling tussen de onderprefect en de burgemeester
Uit een briefwisseling tussen de onderprefect en de burgemeester komen we meer aan de weet over de beperking die Bernardus had en over zijn woonsituatie en sociale klasse. Op 24 november 1812 schrijft de onderprefect van het arrondissement Hoorn een brief aan de maire, burgemeester, van Broek in Waterland. De onderprefect meldt de burgemeester dat het landsbestuur inzicht wil krijgen in het aantal “personen behebt met gekheid, blindheid en doofstom geboorne” en meer wil weten over de algemene omstandigheden die daar invloed op kunnen hebben. Hij verzoekt burgemeester Harmen Bakker dan ook om een aantal vragen te beantwoorden:
1. Hoeveel “lieden met gekheid behebt” zijn er in Broek, hoeveel zijn er vrouw en hoeveel man? 2. Wat is de aard van die “gekheid”: met “dolheid” vergezeld, of is het “simpelheid”? 3. Zijn er plaatselijke omstandigheden die daar aan bijdragen en zo ja welke? Daarnaast zijn er nog vragen over “blind geboorne” en “doofstommen”. Het beantwoorden van al deze vragen is belangrijk, om de “middelen te berekenen” die benodigd zijn om deze “ongelukkige” te helpen en de voornaamste oorzaken “dezer gebreken” weg te nemen, aldus de onderprefect.
Als reactie op de brief van de onderprefect van 24 november, laat de burgemeester van Broek een lijst opstellen met daarop de namen van de volgende vijf personen: Pieter Jansz. de Vries, Sijmon Visser, Bernardus van den Heuvel, Geertje Jacobs de Vos en Worp.
Over deze mensen wordt in dit velletje papier geen verdere informatie gegeven. We komen hier dus ook Bernardus tegen. Hij heeft een beperking, maar onduidelijk is welke.
Op 4 december 1812 reageert de burgemeester van Broek op de brief van de onderprefect van 24 november. In zijn brief beantwoordt burgemeester Bakker de vragen van de onderprefect. Bij het antwoord op de eerste vraag - hoeveel “lieden met gekheid behebt” zijn er in Broek, om hoeveel vrouwen en hoeveel mannen gaat het? – vermeldt Bakker in de kantlijn de bovengenoemde vijf personen, waaronder dus Bernardus, in dezelfde volgorde. Deze vijf hebben dus volgens de burgemeester een geestelijke beperking. Als we ervan uitgaan dat Bakker de volgorde van de opsomming van deze personen afgaat, schrijft hij over Bernardus van den Heuvel het volgende:
een jongetje welke door stuiptrekkingen het gebruik zijner verstandelijke vermogens is benomen dog niet geheel spraakeloos.
Het is niet meteen duidelijk wat Bernard mankeerde. Leed hij aan epilepsie en was hij verstandelijk gehandicapt, of had hij meerdere beroertes gehad? Bernardus leed niet aan “dolheid”, aldus de maire in zijn antwoord op vraag 2, en er zijn volgens hem geen “plaatselijke omstandigheden” die als oorzaken van Bernardus’ gebreken kunnen worden aangewezen (antwoord op vraag 3).
Op 4 maart 1813 ontvangt de burgemeester van Broek opnieuw een brief van de onderprefect, met als onderwerp: “Staat der stommen en Dooven”. Deze brief lijkt een reactie te zijn op de brief van de burgemeester van 4 december van het jaar ervoor. De onderprefect schrijft dat de burgemeester hem enige tijd geleden heeft gewezen op “een man, twee jongens en twee meijsjes welke met gekheid behebt waren” in de gemeente Broek. De onderprefect wil nu van deze personen weten hoe oud ze zijn en wat hun “gesteldheid of dezelve rijk, behoeftig of gegoed zijn”.
Een paar dagen later, op 7 maart, reageert burgemeester Bakker op deze brief van de onderprefect en komen we meer aan de weet over de sociale klasse waartoe Bernardus behoorde en over zijn woonsituatie. Hij schrijft aan de onderprefect over Bernardus dat het een “jongetje” van 12 jaar is, “zijnde bij zijne ouders in huis”. Zijn vader is tuinman van beroep en had naast Bernardus nog een dochter. De vader van Bernardus leidde met zijn gezin een “ordentlijk bestaan, dog is niet gegoed”, aldus Bakker. Bernardus woonde toen dus niet in een instelling met andere mensen met geestelijke beperkingen of in een armenhuis. Hij woonde gewoon bij zijn ouders thuis, die niet zo heel veel geld hadden te besteden.
Tekst als machtsinstrument
Deze briefwisseling tussen de onderprefect en de burgemeester van Broek in Waterland krijgt extra betekenis door deze door de bril van Michel Foucault te bekijken. Volgens de Franse filosoof en historicus Foucault (1926-1984) werd krankzinnigheid pas in de ‘Klassieke Tijd’ – de 17e en 18e eeuw – aangemerkt als ziekte. De mensen die daaraan leden, moesten door isolering en opsluiting worden afgezonderd van de samenleving. De rede bepaalde in die periode wat normaal was en wat niet, aldus Foucault.
Foucault was bijzonder geïnteresseerd in het proces van toenemende disciplinering dat de westerse samenleving sinds 1600 kenmerkt. Hij had daarom aandacht voor disciplineringsinstituten zoals het gesticht, het ziekenhuis, de gevangenis en de moderne bureaucratie. Teksten met betrekking tot die disciplinering, dus ook de bovengenoemde briefwisseling, lenen zich bij uitstek voor een analyse á la Foucault van de tekst als machtsinstrument.
Bron: Piet Blaas, ‘Ideeëngeschiedenis. Enkele recente ontwikkelingen’ in: Herman Beliën en Gert Jan van Setten ed., Geschiedschrijving in de twintigste eeuw. Discussie zonder eind (derde druk 2000) 343-364, aldaar 359, 361.
De laatste jaren van Bernardus
Het bevolkingsregister van Broek in Waterland over de periode 1850-1860 geeft een inkijkje in de woonomstandigheden van Bernardus aan het eind van zijn leven. Begin jaren vijftig van de 19e eeuw is de dan vijftiger Bernardus ongehuwd gebleven en zonder beroep of middelen van bestaan. Hij woont dan aan het Roomeinde 32, gedeelte C in Broek in Waterland.
Hij leeft daar niet alleen, maar met vijf anderen, waaronder een vrouw en drie oudere mannen. Het lijkt erop dat Bernardus en zijn medebewoners in een soort bejaardhuis, armenhuis of bijzondere woonvoorziening woonde. Een van zijn medebewoners was een ongehuwde vrouw, Niesje, een veertiger die mogelijk de dochter was van medebewoner Huibert. Eind jaren vijftig gaat Karel Kroon met zijn gezin in dit huis wonen. Bernardus en zijn medebewoners zijn dan al overleden of verhuisd.
Aan het einde van 1853 overlijdt Bernardus van den Heuvel en wordt zijn overlijdensakte opgemaakt. In deze akte verklaren wijnkoper Cornelis Bakker Janszoon en veldwachter Willem van Vuure, bekenden van Bernardus, dat hij op 30 december 1853 in de namiddag om 5 uur in een huis in Broek in Waterland in wijk 1 was overleden. Hij was 53 jaar geworden. Bernardus had toen geen beroep en zijn ouders waren al overleden. Mogelijk is hij in zijn woning aan het Roomeinde gestorven.
Geschreven door:
Loek Zoon en Eva Bakels